Aan mensen die niets met voetbal hebben valt een bestaan als voetbalsupporter niet uit te leggen. Daags na de thuisnederlaag tegen Internazionale kreeg ik op kantoor de vraag of ik nu nog wel naar de uitwedstrijd in Milaan zou gaan.
Alsof er niet al vluchten en hotels geboekt zijn en ik, net zoals duizenden andere uitkaarthouders, op een vrijdagavond niet met zweet in mijn handen naar een scherm tuurde waarop een digitale wachtrij tergend langzaam voorbijging.
Toen ik in Nederland nog alle uitwedstrijden meeging viel me soortgelijke reacties ten deel. Heen en weer naar Groningen op een koude zondag in februari werd door buitenstaanders vergeleken met de tocht van Willem Barentsz naar Nova Zembla. Hoezo maakten we er, gezien de afstand, geen weekendje weg van? Iets wat we wel vaak deden, maar dat had dan meer met het bezoeken van de lokale kroegen op de avond voor de wedstrijd te maken dan met de afstand vanuit Rotterdam.
Het volgen van je club tijdens (internationale) uitwedstrijden is een wereld op zich. Het speuren naar goedkope vluchten op het moment dat de loting bekend is. Overlopende whatsapp-groepen vol met vragen of we gaan, hoe we gaan, hoelang we gaan. Foto’s van hotels die nauwelijks die naam mogen dragen.
Het complete gevoel van FOMO als je een keertje niet meekunt en die dag socialmedia zoveel mogelijk probeert te vermijden. De foto’s van te dure biertjes in de zon maken dan krassen op je ziel.
Dus ja, een paar dagen na de verloren thuiswedstrijd stappen we gewoon op het vliegveld van Brussel (welja) op een vlucht naar Milaan. Op naar (te) dure biertjes in een stad die verder nauwelijks vertier biedt en waar we drie weken geleden ook al waren.
Waarom? Tsja, dat hoef ik hier op deze plek toch niet uit te leggen?