Tussen het schrijven van deze column en het laatste kampioenschap liggen 655 dagen en een wereld van verschil. Op 14 mei 2017 was Rotterdam dronken van geluk. Op de Coolsingel stond een generatie supporters die nog nooit een kampioenschap hadden meegemaakt. De spelers op het bordes werden aanbeden als nieuwe heiligen en de temperatuur in de binnenstad was de weken erna een paar graden warmer dan in de rest van het land.
Tijdens de recente bekerklassieker daalde de gevoelstemperatuur tot een vriespunt na de 0-3. Tadic werd in een massagraf gewenst en er waren spreekkoren waar Nouri was gebleven. Ingegeven door drank en een Colombiaans exportproduct waren er diverse onderlinge opstootjes. Supporters die geen zin hadden om een nieuwe pandoering tegen onze aartsrivaal tot het einde uit te zitten werd verweten dat ze ‘joden’ waren die ‘altijd wegliepen’. Trots maakte plaats voor schaamte.
Waar Het Legioen (terecht) geprezen wordt om onze steun in memorabele wedstrijden bevond ik mezelf een dag later op socialmedia in een parallel universum. Bovenstaand gedrag werd me net iets te vaak goedgekeurd. En als je daar wat van vond dan was je wederom een ‘jood’ of een bewijs dat men van Feyenoord een ‘kutjesclub’ wil maken. Twitter mag dan soms het afvalputje van internet zijn maar de mensen die dit soort teksten bezigden zijn ook mensen met een gezin, met kinderen die opgevoed moeten worden.
De onderlinge verstandhouding van Het Legioen is al vergiftigd door de stadiondiscussie waarbij een gematigde mening al niet meer blijkt te kunnen bestaan. Maar als we het verlies tegen onze aartsrivaal, waar ik zelf een halve nacht van wakker heb gelegen, niet meer normaal kunnen verwerken dan twijfel ik of ik na 31 jaar een seizoenkaart gehad te hebben überhaupt wel wil verlengen. Een verlenging waar we in die bekerwedstrijd niet eens in de buurt kwamen.