In de zomer van 1988 was het eindelijk zover. Terwijl heel voetbalminnend Nederland nog in de ban was van het gewonnen EK draaide ik als een soort moderne Dagobert Duck ieder dubbeltje om dat ik had verdiend met mijn krantenwijk. Het rondbrengen van de Havenloods in Berkel en Rodenrijs. Sparen totdat ik eindelijk die 150 gulden bij elkaar had gesprokkeld voor mijn eerste seizoenkaart.
Wie zich die zomer bepaald niet als Dagobert Duck had gedragen was de penningmeester van Feyenoord. In het kielzog van John Metgod werden Martin van Geel, Ton Lokhoff, Paul Nortan en Marcel Brands gehaald. De klapper was echter Wlodi Smolarek. Voor maar liefst 450.000 D-mark en twee volkswagen autobusjes maakte de Poolse international de overstap van Eintracht Frankfurt naar De Kuip.
Ondanks dat ik net vijftien was, was ik niet naief. PSV had een paar maanden ervoor met betonvoetbal de Europacup 1 gewonnen en in de hoofdstad debuteerden zelf opgeleide spelers per dozijn. Toch borrelde er iets van hoop in mijn rood-witte hart.
Na de eerste training verscheen er, o ironie, in De Havenloods een artikel over alle nieuwe aankopen met de titel ‘Feyenoords Hoop’. De woensdag erna kopte Voetbal International ‘Het nieuwe Feyenoord’. Een kop die ze de jaren erna vaker zouden kunnen gebruiken.
Toen Feyenoord zelfs het eigen AD-toernooi won, na een 3-3 gelijkspel tegen het Real Madrid van Don Leo Beenhakker, begon ik er echt in te geloven. Zou de stadionclub in het eerste jaar dat ik een seizoenkaart had écht kampioen kunnen worden.
Na de seizoensouverture tegen PSV op een grasmat waar je je hond niet eens op uit wilde laten, zo erg had het veld te lijden gehad van de concerten van Prince, bleek het uiteindelijk een seizoen te worden zoals viel te verwachten. Feyenoord werd vierde op een straatlengte achterstand van de nummer een en ik leerde een harde les als mens in het algemeen, en als Feyenoorder in het bijzonder.
Klamp je niet vast aan hoop. Want hoop is uitgestelde teleurstelling