De taxichauffeur die ons richting het stadion van Partizan Belgrado zou brengen was uiteraard in Nederland geweest. Het bekende verhaaltje van taxichauffeurs overal op de wereld als ze Nederlanders in de taxi krijgen.
Ooit beweerde een tuktuk-driver in het Indiase Udaipur, een stad waar ze zo trots zijn dat de film Octopussy daar is opgenomen dat bijna alle restaurants hem iedere dag om 8 uur ‘s avonds vertonen, dat hij ooit in Rotterdam was geweest.
En verdomd: op de getoonde foto stond inderdaad een groep Indiërs op de foto met onze eigen Euromast. Maar onze tuktuk-driver was dat zeker niet. Vandaar dat we het praatje van onze Servische taxichauffeur met een korreltje zout namen.
Hij bleek wel een van de eerste echt vriendelijke mensen te zijn die we tijdens onze paar dagen in Belgrado tegenkwamen. Met muren vol graffiti als steun voor de Russische inval in Oekraïne en een brug op weg naar het vliegveld waar de leus ‘Kosovo is Serbia’ op stond gekalkt was de toon gezet. Gooi daar nog wat sluimerende frustraties van de Balkanoorlogen bij en je weet hoe laat het is als West-Europeaan.
Onze taxichauffeur babbelde echter aan een stuk door. Over Heerenveen, over Amsterdam en hoe hij op de PlayStation had gespeeld met een paar namen uit het Nederlandse betaalde voetbal. Nu zijn wij geen deelnemers aan de NK-voetbalquiz en de vele halve liters Nikšićko werkten ook niet mee dus het kwartje viel wat laat. De taxichauffeur was de broer van Miralem Sulejmani. Als bewijs kregen we een trits foto’s te zien van de beide broers samen. Nee, in De Kuip was hij nog nooit geweest. Dat durfde hij niet.
Eenmaal in het stadion van Partizan werden we onder goedkeurende blik van de plaatselijke politie bekogeld met bevroren flesjes water, nitraten en pakken vla. De Balkan voelde weer als vanouds.