Door het gezang van de vogel hoorde Nico de deurbel nauwelijks gaan. ‘Hou toch je snavel’ schreeuwde hij tegen de groen-gele parkiet. Het beest zat in zijn kooi naast de televisie en zorgde er altijd voor dat het een rommeltje was op de vloer.
Een cirkel van eten, stukjes grit en de resten van zijn mineralenblok. Om nog maar te zwijgen van de vogelpoep. Christine had er iedere dag een flinke klus aan om alles op te ruimen.
Aan de deur stond een jong stel van begin twintig. Op het eerste gezicht artistieke types, vroeger zouden mensen ze hippies genoemd hebben. Geen clowns in ieder geval. Ze zagen er meer uit als straatartiesten, maar dan wel straatartiesten met een bescheiden budget. Vandaar dat ze op de advertentie van de eenwieler en stelten af waren gekomen.
In zijn hart had Nico al afscheid van zijn spullen genomen. Maar nu hij ze voor de laatste keer beet had voelde hij zich bedroefd. Het meisje pakte de tien euro toen de parkiet een liedje begon te fluiten.
‘O, wat leuk’ zei het meisje ‘Die vogel zingt het liedje van Bassie en Adriaan’. Nico voelde zich van kleur verschieten. Hij had de vogel het refrein geleerd en wist wat er nu komen ging. Zijn neefjes hadden op de vogel gepast tijdens hun vakantie en sindsdien had hij nog meer een hekel aan het beest gekregen. Eenmaal geleerde woorden leer je een parkiet niet meer af. Dat wist iedereen.
Nico deed na de transactie snel de deur dicht, het meisje verbouwereerd op de stoep achterlatend. Het refrein was klaar en toen riep de vogel zo hard als hij kon ‘STOMME CLOWN, STOMME CLOWN’.
Nico pakte een pen van tafel, trok zijn jas aan en liep richting het winkelcentrum.