‘Ach, Feyenoord-supporters’, de gids liep door de Oude Haven en wierp een blik op onze shirts. Zijn gevolg, bestaande uit toeristen uit alle windstreken, volgde hem braaf. De koptelefoons op hun hoofden vertaalde zijn boodschap in 24 talen.
Door zijn mededeling leek het net alsof hij het over een inheemse stam had die, gestoken in klederdracht, de toeristen moest zien te vermaken. Het was de tweede vreemde gewaarwording voorafgaand aan Feyenoord tegen AZ. Even daarvoor priemde een pensionado zijn vinger tegen mijn borst en met een onvervalst Rotterdams accent beet hij me toe dat ik ‘dat shirt net zo goed uit zou kennen trekken’. Ik piekerde er niet over, het is mijn oudste shirt dat ik nog pas, het klassieke Hummel-shirt uit seizoen ’88-’89.
Na deze twee losstaande incidenten vroeg ik me af of de stad Rotterdam (en een deel van zijn inwoners) nog wel van Feyenoord houdt?
Iedereen die wel eens in Newcastle is geweest zou zelfs op niet wedstrijddagen het idee hebben dat de Magpies een thuiswedstrijd spelen. Het zwart en wit is dagelijks prominent aanwezig in het straatbeeld. Maar in de warme binnenstad van Rotterdam was de jeugd niet gestoken in het rood en wit maar liepen ze rond in trainingspakken van clubs als Manchester City, PSG en godbetert Bayern München. Alsof de Duitsers onze stad al niet genoeg aangedaan hebben.
Het shirt dat ik aanhad is een relikwie uit de tijd dat de club op een handjevol getrouwen na door iedereen verlaten en verraden was. Pas op de Beijerlandselaan werd mijn humeur weer wat beter. De kroegen puilden uit en de vlaggen hingen aan de gevel. Op loopafstand van De Kuip was de liefde voor de club wél voelbaar. Zelfs de pensionado’s toonden vol trots hun voorkeur. Die allermooiste rotstad voelde even iets minder rot aan.