‘Kijk! Daar hangt mijn foto!’ Bastiaan wijst op de kleurige slinger die een prominente plaats heeft gekregen in de verbouwde snackbar.
De, uiteraard, Chinese uitbaatster zegt in accentloos Nederlands dat hij dezelfde trui aanheeft als toen ze met de hele klas frietjes kwamen eten. De slinger was een bedankje daarvoor. Dat soort dingen doen buren, want de snackbar ligt naast school.
Bastiaan wil een sisi, een cheeseburger en patat met mayonaise. Ik wil een baconburger, en patat met pindasaus. De patat mag van mij op 1 bord, een portie delen lijkt mij wijzer gezien de grootte van de cheeseburger.
‘Die mevrouw spreekt best goed Nederlands’ zegt Bastiaan als we aan ons tafeltje plaatsnemen. Mijn antwoord dat ze hier waarschijnlijk geboren is gaat er bij hem niet in.
‘Het zijn waarschijnlijk vluchtelingen, gevlucht voor de oorlog. Dat heb ik op het journaal gezien op school.’
Ik probeer uit te leggen dat er in China geen oorlog is, en dat deze vrouw geen vluchteling is als onze bestelling gebracht wordt.
‘Een baconburger voor papa en een cheeseburger voor jou. En een patatje oorlog’
Bastiaan kijkt mij fronsend aan en zegt: ‘zie je wel!’