Het was in de tram tussen het centrum van Turijn en het Stadio Delli Alpi toen we erachter kwamen dat de portemonnee van Sandra gestolen was. In haar portemonnee zaten behalve de gebruikelijke ziekenfonds- en bankpasjes ook onze seizoenkaarten en wedstrijdkaartjes voor Juventus tegen Feyenoord.
Behalve de administratieve rompslomp (Feyenoord hield bij wie er een kaartje had gekocht dus op vertoon van ons paspoort kwamen we het stadion alsnog binnen) gaf het vooral een vervelend gevoel. Een vervelend gevoel dat ik een jaar eerder in Italië ook al had.
Na de 0-1 overwinning in het Giuseppe Meazza (het stadion heet alleen San Siro als AC Milan er speelt) zagen we op een parkeerplaats naast het stadion wat Italiaanse hooligans huishouden. De ruiten van Nederlandse auto’s sneuvelden bij bosjes en ik vroeg me af waar de politie bleef. Die moesten dit toch ook zien en er tegen optreden?
Dat was een Noord-Europese misvatting geweest. De Carabinieri was er wel en kwam ook in actie. In actie tegen de Feyenoorders die hun heilige koe wilden beschermen. Met de lange latten werden de Nederlanders die wraak wilden nemen van het parkeerterrein gejaagd.
Na Turijn besloot ik nooit meer met Feyenoord naar Italië te gaan. Noem het een onderbuikgevoel maar ik ben klaar met dat land als het om voetbal gaat. Matig gevulde stadions en een politieapparaat dat vrij snel naar geweld grijpt.
Halverwege september kwam het bericht dat Het Legioen niet welkom is in Napels en ik leefde mee met alle supporters die wel zin hadden in die trip. Ze zullen vast wel gaan en er een paar mooie dagen beleven. Maar zonder de wedstrijd te zien is het toch anders.
Het gezegde gaat dat men eerst Napels moet zien en dan met een gerust hart kan sterven. Ik pas voorlopig voor beide opties.
De Carabinieri inspecteert het domplein in Milaan, 2002.