De geur in metrolijn E was een mix van natgeregende jassen, adrenaline en bier. Er kon geen kip meer bij en de meeste mensen hadden al een metro over moeten slaan vanwege Japanse toestanden op het perron. Euforisch van de plaatsing bij de laatste zestien van de Europa League maakte een kwartiertje later thuis zijn niemand wat uit.
In de hoek van de metro stond een vader met een jongetje van acht naast zich. Het ventje zou de dag later waarschijnlijk geeuwend in de klas zitten maar wát een verhalen zou hij hebben voor het kringgesprek. De reddingen van Bijlow, de opstootjes, de rode kaart en de goal van Santi Gimenez. En de liedjes in De Kuip. Liedjes om het elftal te ondersteunen.
Hoe anders was het in de metro. Toen er gezongen werd gingen de liedjes over Berghuis, Joden en Hitler. Met plaatsvervangende schaamte keek ik naar de vader en zijn zoon. De vader zal helaas wel wat gewend zijn maar hoe leg je dit aan je zoon van acht uit dat er net wat knapen een liedje zingen dat Hitler, de man die er verantwoordelijk voor is dat onze stad tot puin werd gereduceerd, al tachtig jaar wordt gemist.
De jongens die het zongen waren hoogstens twee keer zo oud als het kereltje in de hoek. En ooit waren ook zij aan de hand van de vader voor het eerst naar een Europese wedstrijd geweest. Ik vroeg me af wat hun vaders hier nu van zouden vinden. Het was stoer doen maar wel een soort stoer doen waar weldenkende mensen hoofdschuddend naar kijken. Je voelde de walging bij de Feyenoorders en de rest van de metro.
Toen ze uitstapten kwam er vanzelfsprekend meer lucht in de metro. Niet alleen door de verse lucht maar vooral door het verdwijnen van domheid.