Nog voordat ik goed en wel zit word ik aangestaard door twee grote ogen in een rond gezicht. Hij draagt een zwarte nepsnor en kijkt naar mijn kale hoofd.
‘Zie je dat? Die meneer is kaal hè!’ Een blonde vrouw praat met een hoog stemmetje tegen de snordrager. De mollige handjes van de snordrager proberen mijn hoofd aan te raken, maar de blonde vrouw houdt hem tegen.
‘Wees maar niet bang hoor, het is de liefste baby ter wereld.’
Ik kijk naar het ventje en ik zie gewoon een baby, met een speen waaraan een snor vastzit. Het zou kunnen dat ze gelijk heeft, dat deze baby aan een wedstrijd heeft meegedaan en gewonnen heeft. Mag hij zich een jaar lang “liefste baby ter wereld” noemen. Mij lijkt het eerder een typisch geval van moederliefde en is deze kwalificatie bedoeld om mij gerust te stellen voor de rest van de vlucht.
Ik lieg terug dat ik in mijn vrije tijd clown ben en dus heel leuk met kinderen. De blonde mevrouw kijkt me argwanend aan. Dat zal haar leren onzin te verkopen.
Als we nauwelijks in de lucht zijn wordt het geluid van de straalmotoren overstemt door een luid gekrijs. Voor een leukste baby ter wereld maakt hij wel erg veel geluid. Tijd om de schmink te pakken.