Ooit deed Gerard Cox de uitspraak dat je voor de lol geen Feyenoord-supporter moest zijn. Hij sprak deze woorden eind jaren ’80 toen De Kuip op wedstrijddagen een kruising was tussen een spookhuis en een interneringskamp. Een paar duizend getrouwen keken lijdzaam naar de verrichtingen op het veld, achter de hekken met prikkeldraad blaften politiehonden naar alles wat bewoog. In het stadion rook het naar sigarenlucht, pis en weed.
Nog geen 18 jaar daarvoor was Feyenoord de allerbeste club ter wereld en, als we de overlevering moeten geloven, ook de allerrijkste. Vanaf dat moment kon het alleen maar bergafwaarts gaan. En zo geschiedde. Vijftig jaar lang een gebrek aan doorselecteren na een landstitel, interne gevechten en een schrijnend tekort aan geld.
Voor een groot deel van Het Legioen zijn de woorden van Cox een soort selffulfilling prophecy geworden. Lijden? Ach, dat hoort toch bij de club? Weer een mislukte spits aantrekken? Typisch Feyenoord, dat weet je toch.
Als je er zo naar kijkt was de wedstrijd tussen Heerenveen en Feyenoord de ‘meest Feyenoord-achtige’ wedstrijd die er ooit gespeeld werd. Een bejubelde reservekeeper die in deze pot tweemaal opzichtig blunderde. Een aanvoerder die een tweede gele kaart op eigen helft pakt en een elftal dat volledig instort.
Alleen een laatste kunstje van Advocaat kan ervoor zorgen dat Feyenoord nog op een tweede plaats kan eindigen en uitzicht houdt op geld uit een Europees toernooi. De komende jaren incasseert de kampioen van Nederland ergens rond de 90 miljoen aan startgeld voor de Champions League. De eindstand van de Eredivisie zal al van tevoren vaststaan.
Over een paar jaar zal De Kuip er weer even troosteloos uitzien als eind jaren ’80. Met een paar duizend getrouwen weggedoken onder de tweede ring. Want Feyenoord, dat is lijden toch? Alleen wel zonder mij.
Zonder jou? Dat is een boute uitspraak Jeroen.