Zoals iedereen fantaseer ik ook weleens over een doelpunt scoren in De Kuip. In mijn dagdromen zijn het altijd beslissende goals in belangrijke wedstrijden, nooit gaat mijn fantasie over een simpel intikkertje tegen RKC terwijl het al 3-0 staat.
Juichen gebeurt in alle vormen. Van ‘signature’ juichkreten zoals de “Siuuu” van Christiano Ronaldo, de buikschuivers van Pi-Air als speler van NAC en het uittrekken van zijn shirt na weer een goal van Mike Obiku.
Tientallen voetballers lieten aan de buitenwacht weten dat hun vrouw zwanger was door een bal onder hun shirt te stoppen. En als de spruit geboren was kwam er niet zelden een goedkope imitatie van het wieggebaar van Bebeto.
Sommige spelers juichen mooi. Ron Vlaar bijvoorbeeld, hij juichte op een manier die je alleen nog kende uit het tijdperk van zwart-wit televisie. Sven van Beek deed een vliegtuig na en in Tilburg zagen we de vogeltjesdans van Bryan Linssen en Guus Til als tegenreactie op de samba-bewegingen van Luis Sinisterra.
Je hebt de wegduwers, de vingers op de lippen-juichers, de handen achter de oren-juichers. De borstkloppers en spelers die naar de hemel wijzen.
Ik heb geen idee hoe ik zou juichen. En Paul Bosvelt had dat volgens mij ook niet na zijn belangrijke goal tegen Olympique Marseille, een wedstrijd waar we het nu nog over hebben. Feyenoord streed voor iedere meter, De Kuip kolkte en stadion en ploeg smolten samen tot een.
In de 82e minuut valt eindelijk de verlossende twee-nul. Bosvelt loopt achter het doel langs en pakt met twee handen de microfoon beet alsof hij er een hap uit gaat nemen.
Hij had van alles kunnen schreeuwen, een statement maken of oproepen tot wereldvrede. Maar wat de kijkers horen is het meest uitbundige dat een speler uit Doetinchem ooit kon roepen in De Kuip.
‘Heeeeuhhh.’