In de kranten, op socialmedia en op de landelijke televisie werd een hele rits BN’ers aan de tand gevoeld over Feyenoord. Er bleken verdacht veel closet-Feyenoorders te bestaan die, nu het goed gaat met de club, hun voorkeur voor de club van rood en wit uitspraken.
Prima, het aloude adagium ‘als je wint, heb je vrienden’ gaat hier op, dat is van alle tijden maar etaleert zich doorgaans bij wedstrijden van het Nederlands elftal. Minder politiek-correcte mensen zouden de term ‘gloryhunters’ bezigen maar ik hou het netjes.
Irritant werd het pas toen allerlei mensen met sympathieën voor andere clubs uitspraken dat ze het ons wel weer zouden ‘gunnen’. Gunnen, de term alleen al bezorgt me een nare smaak in de mond. Ze gunnen het ons omdat we al zo lang geen kampioen geworden zijn. Medelijden met dat hondstrouwe Legioen. En dat terwijl we dit seizoen gewoon de meest stabiele club zijn (met overigens een vrij hoog puntenaantal), de jaren hiervoor was er financieel en sportief gewoon weinig mogelijk.
Alleen daarom al hoop ik dat het kampioenschap een voorbode is voor een Rotterdamse overheersing van de Eredivisie de komende jaren. Ik loop al lang genoeg mee om te weten dat dit een utopie is, maar laat me even in die waan. Een columnist mag zich bedienen van hypotheses.
Na jarenlang stukjes schrijven voor de Hand in Hand en na de publicatie van mijn dertiende boek over de successen van Feyenoord, zal ik over een jaar of tien aanschuiven aan de tafel bij de inmiddels compleet grijze Matthijs van Nieuwkerk. Met een biertje in mijn ene hand en een schuin oog op de halve finale van de Champions League (met Feyenoord uiteraard) zal ik de hoogbejaarde Jan Mulder op zijn schouder kloppen en hem wat geruststellende woorden toefluisteren: ‘jullie tijd komt nog wel’. Voor de show geef ik er nog een knipoog bij. Van ontroering wijdt Nico Dijkshoorn een heel gedicht aan mij.
Op televisie zullen ze vol lof spreken over het feit dat ik een andere club ook wat gun. In de regio Rotterdam weten ze wel beter, ik gun ze helemaal niks. Genoegzaam zal ik mijn glas bier aan tafel leegdrinken. In mijn ooghoek zie ik Matthijs een traantje wegpinken, Jan Mulder is ondertussen in slaap gevallen.