Vol ongeloof staarde Gerrit naar de bruine vlek op de muur, een centimeter of tien boven zijn tv. De presentator in het stadion had geen weet van het projectiel, een bijna lege koffiemok, dat ruim 100 kilometer verderop in scherven op de grond lag.
In de hal klonken haastige stappen en niet veel later ging de deurbel. Gerrit zijn buurvrouw stond voor de deur. In gebrekkig Nederlands vroeg ze of er iets aan de hand was. Gerrit antwoorde dat alles in orde was. Zijn buurvrouw keek hem vanonder haar hoofddoekje wantrouwend aan.
‘Nee, echt waar. Er is niks aan de hand. Ik liet een bord vallen.’
Gerrit wenste zijn buurvrouw nog een goede zondag en liep naar het keukenkastje om een veger en blik te pakken. Enigszins beschaamd veegde hij de scherven bij elkaar. Op televisie stond de aanvoerder van zijn club naast de presentator. Die presentator waarvan Gerrit altijd het vermoeden had dat hij een duidelijke clubvoorkeur had. En de voorkeur was niet dezelfde club als waar Gerrit fan van was. Dat wist hij zeker. De presentator keek hem net iets te vrolijk.
Als Mien dit had gezien had ze hem een veeg uit de pan gegeven. In de bijna vijftig jaar dat ze getrouwd waren geweest was ze zelden boos op hem geworden. Maar de driftbuien van Gerrit als hun club had verloren kon ze niet verdragen. Dat werd hij naar buiten gestuurd. Even een korte wandeling maken om af te koelen. Dat hij meestal een biertje ging drinken in de kroeg wist Mien uiteraard, ook al deed Gerrit nog zo zijn best om de dranklucht te verdoezelen.
Op de televisie stamelde de aanvoerder dat hij dit ook niet had zien aankomen. En dat het tijdstip van de nederlaag tegen de voornaamste degradatiekandidaat hoogst ongelukkig was. Maar er waren nog drie wedstrijden te spelen en eigenlijk was er nog niets beslist.
Nog niks beslist dacht Gerrit. Was het maar waar. De drie wedstrijden die op het programma stonden waren voor zijn club stukken moeilijker dan voor hun concurrent. Gerrit zag de hoop op het kampioenschap als sneeuw voor de zon verdwijnen.
Op woensdag herinnerde een lichtbruine vlek op de muur als fysiek bewijs aan het voorval van de zondag ervoor. In Gerrit zijn hoofd was de storm echter niet gaan liggen. Dat kreeg je ervan als je een overschot aan vrije tijd had dacht hij. Tijdens zijn werkende leven was hij op de zondagen ziek geweest van een nederlaag. Zodra hij op maandag in de haven aan het werk was, was dat gevoel meestal verdwenen. Dan had hij alle aandacht nodig voor die grote schepen die aanmeerden.
Even na vijf uur werd er aangebeld. Het was Hans. De afspraak om voor de wedstrijd een biertje te gaan doen stond al voor de nederlaag van afgelopen zondag. Eigenlijk had Gerrit er geen zin meer in. Het zou wederom een verloren seizoen worden. De stemming in café de Oude Pui was ook minder uitgelaten dan de wedstrijden ervoor.
In het uitverkochte stadion hing een sfeer van gelatenheid. Het elftal werd met minder gejuich ontvangen dan normaal. Toen er afgetrapt werd klonk ook in alle andere stadions een fluitsignaal. De laatste drie wedstrijden van het seizoen zouden tegelijkertijd beginnen.
Gerrit zijn team had verbazingwekkend weinig moeite met de subtopper die nog om Europees voetbal speelde. Bij rust stond het al 3-0 en geen moment leek het erop dat de overwinning in gevaar zou komen. Waarom hadden ze zondag niet een doelpuntje extra gescoord dacht hij. Om de spanning op te bouwen riep de stadionspeaker de tussenstand van hun concurrent als laatste om in de rust. Ook zij speelden thuis, alleen tegen een ploeg uit de onderste regionen.
Er klonk gejuich bij het omroepen van de stand. Het stond er nog steeds nul tegen nul maar Gerrit kon niet blij zijn. Hij zei tegen Hans dat ze in de tweede helft toch wel zouden scoren. Hans, die iets minder pessimistisch van aard was, geloofde er wel in. Gerrit schudde zijn hoofd. Hoe lang ging Hans nu helemaal? Hij wist toch hoe het zou aflopen?
Een minuut of 20 later klonk er weer gejuich in het stadion. Zonder dat er een doelpunt was gemaakt onder het felle schijnsel van de lichtmasten. De middenmoter was op 0-1 gekomen bij hun rivaal. Er klonken kreten van hoop en verwachting. Gerrit zag het nog steeds niet gebeuren. Hij dacht aan wijze woorden, dat hoop het uitstellen van teleurstelling is.
Het leek wel of het hele stadions met zijn telefoon in de weer was. Zowat iedereen om Gerrit heen keek om de paar minuten dwangmatig naar het scherm. Bij de 4-0 en 5-0 klonk gejuich en vierden de mensen feest, de meeste aandacht ging uit naar wat er in een ander stadion gebeurde.
‘Een strafschop! Een strafschop.’ Twee rijen achter Gerrit luisterde een jongen naar het radioverslag. Gerrit keek Hans aan met een blik van ‘zie je wel’ maar toen drong het pas bij hem door dat de jongen zo opgewonden was omdat het een strafschop was voor de tegenstander.
Op het vak naast Gerrit werd een Romeinse kaars ontstoken en gezang steeg op. Hun concurrent stond met twee nul achter en op het grote scorebord tegenover Gerrit stond de einduitslag van de wedstrijd waar Gerrit net getuige van was geweest. Vijf tegen nul. Nog twee wedstrijden te gaan.
Op de weg terug naar huis passeerde Gerrit een doe het zelf-zaak. Daar zou hij morgen als eerste langsgaan om wat witte muurverf te kopen.
Die koffievlek was geen gezicht.