Gerrit deed de gordijnen van zijn woonkamer open en zag dat het een druilerige dag was. Niet zo heel raar op een zondag in december. Op de klok zag hij dat het pas half negen was. God, wat had hij een hekel aan de zondagen gekregen.
Doordeweeks was de straat waar hij in woonde levendig. Levendig zoals een volksbuurt hoort te zijn. Tijdens zijn wandelingen maakte hij een praatje met de bakker, een van de weinige zaken die er al jaren zat. En met de Islamitische slager twee deuren verderop. Bijna altijd gingen de gesprekken over voetbal. Over het wel en wee van de club en dat het hoog tijd werd dat ze weer eens kampioen zouden worden. De club als bindmiddel tussen verschillende lagen van de bevolking. Bij café De Oude Pui dronk hij dan twee biertjes, voordat hij weer naar huis ging. Ook in de kroeg was het gespreksonderwerp steevast de voetbalclub.
Maar die zondagen, die lange eenzame zondagen. De zondagen wanneer alle winkels gesloten waren, vond hij vreselijk. Vroeger, toen Mien nog leefde, was dat anders. Toen keken ze samen uit naar de zondag, naar de thuiswedstrijden van hun cluppie. Sinds haar dood had hij geen voet meer in het stadion gezet. De wedstrijden bezoeken, het was iets van hun samen. Zonder haar vond hij er minder aan. Of dat had hij zichzelf wijs gemaakt. Mien was in maart gestorven en de laatste wedstrijden van dat seizoen had hij overgeslagen. Alle post van de club over de verlenging van de seizoenkaarten had hij genegeerd. Net zolang totdat er niets meer gestuurd werd. Zo gingen die zaken. Uiteindelijk werd je door iedereen vergeten.
Gerrit trok zijn jas aan en ging zoals altijd op zondag naar het graf van Mien. Ondanks het vroege tijdstip was het al erg druk op straat. Bij café de Oude Pui stond een grote groep mannen op straat bier te drinken. Hun sjaals gaven blijk welke club zij steunden. Een vroege wedstrijd dus dacht Gerrit. Vroeger hadden ze samen voor de wedstrijd ook graag een drankje gehaald bij uitbater Willem. Nu stak Gerrit de straat over richting de begraafplaats.
Er heerste een serene rust op de begraafplaats. De eerste maanden na haar dood kwam hij hier dagelijks, maar dat veranderde langzaam maar zeker. Ondanks dat hij allang met pensioen was, kregen de weken ook een doordeweeks en weekend ritme. Net zoals in de tijd dat hij in de haven werkte.
Uiteindelijk ging Gerrit alleen nog maar op zondag naar het graf. Op een bepaalde manier voelde hij zich er schuldig over, maar ook hij moest toch verder? En hij vond dat hij te oud was geworden om zich ergens schuldig over te voelen. Zonder dat hij het in de gaten had, sprak hij bij de rustplaats van Mien vaak over hun voetbalclub. Over hoe het nu ging en wie er goed en slecht speelde. Hij had er wel eens aan gedacht hoor. Om weer eens te gaan kijken. Maar hij vond het een soort van verraad. Mien zou hem vast en zeker uitgelachen hebben als hij dit verteld zou hebben. Het is toch je cluppie Gerrit, gá dan! Hij hoorde het haar zo zeggen.
Bij het verlaten van de begraafplaats zag hij de lichtmasten van het stadion. Eenmaal dichterbij gekomen hoorde hij het rumoer van de fans die binnen zaten. De lucht vol met stadiongeluiden, hij had niet eens gemerkt dat het was opgehouden met regenen. Het geluid werd luider, zijn club moest wel in de aanval zijn. En toen volgde het moment dat het geluid een seconde stil valt, om daarna uit te breken in een soort van oerkreet. Een langgerekte jááá kwam er op Gerrit af. Zijn club had gescoord. Rond Gerrit zijn mond verscheen een glimlach en op dat moment brak de zon door.
De volgende dag kocht Gerrit bij de sigarenboer een kaartje voor de eerstvolgende thuiswedstrijd.
Oude liefde roest niet