Ik heb het daarna thuis nog een paar keer geprobeerd na te bootsen, maar het lukte me geen enkele keer. Een keer of tien heb ik een autosleutel op de grond laten vallen maar bijna alle keren viel hij gelijk ‘dood’. Een of twee keer stuiterde de sleutel weg, maar nooit verder dan een centimeter of dertig.
Behalve die ene keer bij kantoor. Ik had de auto van mijn ouders geleend en liep naar de parkeerplaats waar de auto stond, in de buurt van wat kleine bedrijfspanden, een bushalte en een ondiep slootje. Toen ik bijna bij de auto was pakte ik de sleutel en liet deze vallen. In plaats van dood te liggen stuiterde de sleutel twee keer en viel in de sloot, meer dan een meter verderop.
Daar stond ik dan. Nadat ik Sandra had gebeld om met de reservesleutel te komen deed ik mijn schoenen en sokken uit en rolde mijn broek op. Eenmaal in de sloot was er geen spoor te bekennen van de sleutel. Enkele collega’s die op de bus stonden te wachten konden hun lach niet inhouden en maakten met hun Nokia’s uit het jaar nul deze foto’s (we schrijven 2004).
Ik moest dus iets verder de sloot in. Maar dan zou mijn broek nat worden. Ik klauterde op de kant, trok mijn broek uit en toen fietste Dorien langs. Zij werkte tot een jaar daarvoor ook bij ons op de afdeling en we waren net aan het mailen om een datum af te spreken voor een reünie. Ik denk dat de aanblik van mij in mijn onderbroek op straat net iets teveel van het goede is geweest want de reünie is er nooit van gekomen.
Op het moment dat Sandra arriveerde had ik eindelijk de sleutel gevonden. Een dag later stond er een aquarium op mijn bureau met daarin een handvol oude kastsleutels. Van je collega’s moet je het hebben en dat had ik nog wel verwacht. Maar dat mijn ouders mij zo zouden plagen.
Want toen ik de auto een paar weken later weer kwam lenen zat er bij wijze van sleutelhanger een dobber aan de contactsleutel vastgemaakt.